De tijd dat een kind bezig is om de namen van dieren te leren is een vertederende tijd. “Kijk, dat is een koetje”. Daarna volgen de bijbehorende geluiden. “Wat zegt het eendje dan?” “Kwak, kwaak”. Ach, het is een bijzondere tijd, en met liefde en toewijding brachten we de peutertjes de dierennamen bij. En toen het allang niet meer nodig was, gingen we nog een tijdje door met ‘knor, knor’ en ‘waf, waf’. Achteraf weet ik ook niet meer waarom ik daar vroeger ook aan meedeed. Waarschijnlijk omdat het erbij hoorde. En iedereen deed het. En er waren zoveel boekjes, met al die domme plaatjes en verhaaltjes, je kon er haast niet omheen. Als ik nù nog zo’n kleintje had, dan zou ik denken: “Je komt er vanzelf wel achter dat een hond blaft en dat een poes miauwt, daar heb je mij niet voor nodig.” Dan zou ik lekker gaan borduren, terwijl m’n kind met z’n neus op de grond zat om de loop van een mier te volgen. Maar ja, dat is achteraf-praat.
Nòg opmerkelijker dan die eindeloze stroom baby-boekjes met dieren-dolheid, is het dat de schattige dieren ook werden geborduurd. Zoals op dit wandlapje. Ik bekeek ook de achterkant van dit oude borduurwerk en dat bracht me op het idee om ook een geel-geblokt stofje te zoeken. En ach, eigenlijk is het toch wel een aardig ding. Daar heeft een peutertje vroeger vast met veel plezier naar gekeken.