Poppenhuizen waren pronkkasten voor de elite. Er zijn in vroeger eeuwen prachtige en kostbare poppenhuizen gemaakt, die voor historici nu ook nog steeds interessant zijn want ze waren een getrouwe weergave van allerlei voorwerpen die in die tijd ook gebruikelijk waren.
De vroege poppenhuizen waren geïnspireerd op ‘konstkamers’ en ‘konstkabinetten’. Rijke verzamelaars stelden in die vertrekken en kasten hun collectie zeldzaamheden tentoon. Dat was al een tijdje populair onder de elite en daarna kwam dus ook de ontwikkeling om die collecties op miniatuur na te maken. Voor de echte kunst in die huizen werden dan ook bekende kunstwerkers gevraagd om hun bijdragen te leveren in houtsnijwerk, zilverwerk en schilderwerk.
Veel historische musea hebben wel een zeventiende- of achttiende eeuws poppenhuis in hun collectie, en sommige van die huizen zijn bekend geworden mede omdat er ook boeken over zijn verschenen. Drie van die boeken zijn: Het poppenhuis van jonkvrouw Lita de Ranitz (daar heb ik wel eens over geblogd, hier), Het poppenhuis van Petronalle Oortman, en ’t Is poppe goet en anders niet.